4.1. 10 impact categorieën#
De verschillende milieu-impacts die in de huidige MPG-methodiek worden meegenomen staan hieronder weergegeven. In dit overzicht ontbreekt landgebruik (wat een impact heeft op ecosystemen).

Fig. 4.1 Categorieen MPG#
Abiotic resource depletion: Uitputting van natuurlijke, niet-levende hulpbronnen zoals mineralen en fossiele brandstoffen, die niet binnen 500 jaar hernieuwbaar zijn. Door lagere concentraties in ertsen en moeilijkere winning van fossiele brandstoffen stijgen de kosten voor toekomstige extractie.
Climate change: De uitstoot van stoffen die de warmtestraling in de atmosfeer beïnvloeden. Dit kan leiden tot extreem weer, zeespiegelstijging en verschuiving van klimaatgebieden.
Ozone layer depletion: Uitstoot van stoffen die de ozonlaag in de stratosfeer afbreken (zoals CFK’s en halonen, die fluor, chloor en broom bevatten). Dit leidt tot meer schadelijke UV-B-straling op aardoppervlak. Bronnen zijn onder andere koelmiddelen, spuitbussen, oplosmiddelen en brandblussers.
Photochemical oxidation (smog): Vorming van foto-oxidanten uit luchtverontreinigende stoffen (zoals vluchtige organische stoffen (VOS) of koolmonoxide) onder invloed van ultraviolet licht. Dit kan leiden tot smog en ademhalingsproblemen bij mens en dier.
Human toxicity: Uitstoot van giftige stoffen naar lucht, water en bodem, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen. De blootstelling wordt gemodelleerd met verspreidingsmodellen.
Freshwater ecotoxicity: Uitstoot van giftige stoffen naar lucht, water en bodem, met gevolgen voor Freshwater ecotoxicity, zoals sterfte of verdwijnen van soorten. De blootstelling wordt gemodelleerd met verspreidingsmodellen.
Marine aquatic ecotoxicity: Uitstoot van giftige stoffen naar lucht, water en bodem, met gevolgen voor Marine aquatic ecotoxicity, zoals sterfte of verdwijnen van soorten. De blootstelling wordt gemodelleerd met verspreidingsmodellen.
Terrestrial ecotoxicity: Uitstoot van giftige stoffen naar lucht, water en bodem, met gevolgen voor Terrestrial ecotoxicity, zoals sterfte of verdwijnen van soorten. De blootstelling wordt gemodelleerd met verspreidingsmodellen.
Acidification: Uitstoot van stoffen naar de lucht die in contact met water zuren vormen (zwaveldioxide (SO₂), stikstofoxiden (NOₓ) en ammoniak (NH₃)). Zure omstandigheden tasten ecosystemen aan, zoals bossterfte of vissterfte in Zweedse meren, en veroorzaken schade aan gebouwen (bijv. afbrokkelende kalksteen of beelden). Belangrijke bronnen zijn landbouw en verbranding van fossiele brandstoffen.
Eutrophication: Uitstoot van voedingsstoffen (zoals fosfaten en nitraten) naar lucht, water en bodem. Een toename van deze stoffen in aquatische ecosystemen leidt tot afname van biodiversiteit (algenbloei, verruiging van heidevelden). Het stikstofprobleem in Nederland is een gevolg van eutrofiëring door landbouw, industrie en verkeer. Bronnen zijn onder andere kunstmest en wasmiddelen (fosfaten worden daarin tegenwoordig minder gebruikt).